Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU5374

Datum uitspraak2005-11-02
Datum gepubliceerd2005-11-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200502702/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 17 februari 2003 heeft de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (thans de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, hierna: de Minister) een aanvraag van appellant om een bijdrage voor de beëindiging van diens beroepsactiviteit afgewezen.


Uitspraak

200502702/1. Datum uitspraak: 2 november 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], gemeente [plaats], tegen de uitspraak in zaak no. WET 04/418 van de rechtbank Alkmaar van 9 februari 2005 in het geding tussen: appellant en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. 1.    Procesverloop Bij besluit van 17 februari 2003 heeft de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (thans de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, hierna: de Minister) een aanvraag van appellant om een bijdrage voor de beëindiging van diens beroepsactiviteit afgewezen. Bij besluit, verzonden op 26 januari 2004, heeft de Minister het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 9 februari 2005, verzonden op 17 februari 2005, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 25 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 april 2005. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 3 juni 2005 heeft de Minister van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 augustus 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. M. Berbee, advocaat te Den Helder, en de Minister, vertegenwoordigd door mr. N. Arkesteijn, ambtenaar ten departemente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vergoedingsregeling voor uittreding van vissers uit de visserij 2002 (Stcrt. 9 augustus 2002, nr. 151, hierna: de Vergoedingsregeling) kan de minister op aanvraag een eenmalige bijdrage verstrekken aan een visser voor de beëindiging van zijn beroepsactiviteit ten gevolge van zijn vervroegde uittreding uit de zeevisserij.    Ingevolge artikel 4, aanhef en onder a en d, van de Vergoedingsregeling, voorzover hier van belang, wordt een bijdrage als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b slechts verstrekt aan de aanvrager die zijn arbeids- of maatschapsovereenkomst beëindigt met het oog op zijn vervroegde uittreding uit de zeevisserij en die zonder onderbreking ten minste 12 maanden voorafgaand aan de datum waarop de aanvraag om een bijdrage is ingediend, werkzaam is geweest op een vissersvaartuig dat wordt gebruikt voor de zeevisserij.    Ingevolge artikel 23, eerste lid, van het Verzekeringsreglement van het Sociaal Fonds voor de Maatschapsvisserij (hierna: het Verzekeringsreglement), voorzover hier van belang, blijven, indien de verzekering eindigt, alleen aanspraken op de verzekerde uitkering bestaan, terzake van de daarvoor aangevangen ongeschiktheid en wel voorzover en zo lang de arbeidsongeschiktheid daarna uit dezelfde oorzaak onafgebroken blijft voortduren. 2.2.    Het hoger beroep van appellant is slechts gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat ten tijde van het indienen door appellant van de aanvraag om een bijdrage geen sprake was van een maatschapsovereenkomst, zodat appellant niet in aanmerking kwam voor een eenmalige bijdrage op grond van de Vergoedingsregeling. 2.3.    Het betoog faalt. Uit de aanvraag van appellant van 20 september 2002, aangevuld op 22 november 2002, om een bijdrage op grond van de Vergoedingsregeling en uit de schriftelijke verklaring van Bais Beheer B.V. van 20 november 2002 blijkt dat de maatschapsovereenkomst tussen Bais Beheer BV onderscheidenlijk Bais Noordzeevisserij BV en appellant op 25 maart 2002 wegens ontslag van laatstgenoemde definitief is beëindigd. Dat appellant na 22 november 2002 nog een uitkering wegens ziekte heeft ontvangen van het Sociaal Fonds voor de Maatschapsvisserij betekent, anders dan appellant heeft betoogd, niet dat de maatschapsovereenkomst na 22 november 2002 nog voortduurde. Uit artikel 23 van het Verzekeringsreglement blijkt immers dat een dergelijke uitkering ook kan worden verstrekt nadat de maatschapsovereenkomst is beëindigd.    Nu appellant zijn betoog, dat de maatschapsovereenkomst niet op 25 maart 2002 maar ná 22 november 2002 is beëindigd, niet nader heeft onderbouwd en hij derhalve niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij, voorafgaand aan de datum waarop de aanvraag is ingediend, zonder onderbreking ten minste 12 maanden werkzaam is geweest op een vissersvaartuig dat wordt gebruikt voor de zeevisserij, kan niet met vrucht worden staande gehouden dat is voldaan aan artikel 4, aanhef en onder a en d van de Vergoedingsregeling. Aan appellant kon derhalve niet de door hem gevraagde bijdrage worden verleend.    De rechtbank is tot hetzelfde oordeel gekomen. 2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voorzover aangevallen, te worden bevestigd. 2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat. w.g. Vlasblom    w.g. Groenendijk Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2005 164-420.